Dienstontduiking in Napoleontische tijd
‘K duur t joe hoast nait vroagen.’ stamelt Aldert, een forse jongeman met een hoogrode kleur, wiebelend van het ene op het andere been. ‘K overvaal joe dermit, mor t zol mie ja zo helpen!’ De oude vrouw zeeg langzaam terug in haar armstoel. Totale verbijstering stond op haar gezicht geschreven. Al wat Siwertje had verwacht, niet dit onbeholpen, dringende verzoek.
Hun kleine wereld was veranderd sinds Napoleon de Nederlandse republiek in 1795 had ingelijfd en de Bataafsche Republiek had uitgeroepen. Daarvoor kabbelde het leven op de Warven, een streekje met een vijftal huizen en boerderijen bij de dijk boven in Groningen, rustig voort. De bewoners verdienden er sinds eeuwen de kost met landbouw en visserij. Aldert had als boerenknecht altijd werk en leefde, bijna volwassen, tevreden zijn leven. Maar nu stak de kleine Franse keizer een spaak in het wiel met zijn dienstplicht voor mannen tussen de 20 en 25 jaar. Aldert moest er aan geloven, maar zag het helemaal niet zitten. Zelfs in de afgelegen Warven sijpelden de verhalen van de veldslagen en afschuwelijke, besmettelijke soldatenziekten door. Maar boven alles voelde hij: Napoleon was niet zijn keizer en voor deze agressor wilde hij niet vechten.
Koortsachtig had hij allerlei mogelijkheden bedacht om onder de dienstplicht uit te komen, maar hij zag geen enkele kans. Hij was gezond van lijf en leden, hij was niet onmisbaar als ondersteuning van zijn familie en hij was geen kostwinner. Hij had niet genoeg geld om een plaatsvervanger te kopen, zoals veel boerenzoons deden. Er zat niets anders op: zeer binnenkort moest hij zich toch gaan melden op het gemeentehuis.
Om zijn hoofd even leeg te maken besloot hij naar de zee te wandelen. De vertrouwde zee, waar iedereen hier zo’n ontzag voor had, met zijn zilte lucht en het geruis dat deel uitmaakte van hun bestaan. Hij volgde de zandweg, passeerde een oud, bijna vervallen huisje en groette, zoals altijd bijna achteloos, het oude vrouwtje dat achter het raam zat te breien. Hij beklom de dijk, zag en hoorde de grauwe watermassa die onafgebroken tegen de voet van de dijk klotste. Oneindig. De zee wordt nooit oud, bedacht hij al piekerend. En alsof er een vonkje knetterde in zijn brein, zag hij ineens een uitweg.
Siwertje borg haar breipennen weg en overdacht het bijzondere verzoek. Eerst had ze gedacht dat hij haar voor de gek hield. Ze wist dat de dorpelingen haar wantrouwden. Ze woonde al veertig jaar alleen, sinds heel plotseling haar man en kind tegelijkertijd overleden. Sindsdien deden geruchten de ronde, maar werden nooit hardop uitgesproken. Groeten deed iedereen wel, maar niemand kwam eens bij haar binnen. Tot deze keer. Iets in zijn houding maakte dat ze hem vroeg zijn verzoek toe te lichten. Opgelucht dat ze het voorstel niet radicaal afwees, stak hij van wal. Hij vertelde hoe hij haar oude bedoeninkje zou herstellen, zodat ze comfortabeler zou wonen. En als enige tegenprestatie moest zij dan met hem trouwen, zodat hij de oorlog niet in hoefde. Trouwen deden ze alleen in naam, verzekerde hij haar, en het zou haar voortaan aan niets ontbreken.
En zij voorzag eerst alleen problemen: ‘Wat als hij een jonge vrouw tegenkomt waar hij verliefd op wordt? Wat als hij zijn belofte niet nakomt? Hoe lang zal het dan duren, tot aan de dood?’ Maar daarop volgden kansen: ‘Waarom ook niet? Wat heb ik te verliezen? Ik ben zo eenzaam!’ En ze kwam tot haar besluit.
‘T mos mor deurgoan, mien jong.’
Gieten, 2018
Gebaseerd op genealogische gegevens van Aldert Sijtzes Bos, meer info hier.
Eerder gepubliceerd in Woldwagter.